Bakhuis

Eenmaal per week werd, soms wel voor een aantal gezinnen tegelijk, brood gebakken. De oven werd van binnen heet gestookt met mutsert (een bussel gedroogde takken). De mik (witbrood van tarwebloem) en het roggebrood werd in de oven geschoven als deze voldoende heet was. Ook de was werd in deze ruimte gekookt, gewassen en gespoeld. Dit was bijzonder zwaar werk, want het moest allemaal met de hand gebeuren en de kleding was gemaakt van zware stoffen. In dezelfde ketel werd ook het varkenseten gaar gekookt (aardappels en resten van groenten).

Buiten aan het bakhuis waren 2 nissen gebouwd. Één nis is voor de as uit de oven en de kachel, de ander voor wit zand. Dit witte zand moest goed droog blijven want werd gebruikt voor het bestrooien van de vloer in het voorhuis.